Het ras
 
 
 

Geschiedenis:

De Norrbottenspets stamt waarschijnlijk af van een kleine spitsachtige hond, welke in oude tijden bij jagersvolk van het noordelijk halfrond leefde.
 
Deze kleine jagende spits is al eeuwen oud en overleefde door natuurlijke selectie waarbij alleen de sterkste en meest bruikbare exemplaren een kans hadden om voort te bestaan. In deze streken was de jacht een noodzaak voor zowel voedsel als kleding. De huidenjagers in deze streken bedreven de enig mogelijk manier van handel: de vraag naar gewilde bontsoorten als sabel, marter en hermelijn. Nadat de prijzen van bont na de tweede wereldoorlog instortten, verdween ook de interesse voor de Norrbottenspets.
 
De Zweedse Kennelclub verwijderde het ras in 1948 uit haar boeken als uitgestorven. Het bleek echter dat in de streek van Norrbotten, het ras had overleefd, voornamelijk als hofwaakhond en familiehond. Het werk van enige enthousiaste jagers om typische en daarmee fokboekwaardige honden te vinden, resulteerde in de tweede helft van de zestiger jaren erin dat het ras terugkeerde als een jagend ras. In 1967 nam de Zweedse Kennel Klub het ras weer op in haar registers en een nieuwe standaard werd opgesteld.
 
Vandaag de dag wordt de Norrbottenspets hoofdzakelijk gebruikt als blaffende vogelhond op hoendervogels, maar is ook heel bruikbaar voor klein haarwild en eveneens in staat een eland af te stoppen.
 
Rasstandaard
Algemene verschijning: Kleine enigzins vierkante spitshond, met goede verhoudingen en krachtige, goed ontwikkelde spieren. Alert met hooggedragen hoofd, onverschrokken houding en buitegewoon behendig. Geslachtskenmerken moeten duidelijk tekenend zijn.
 
Gedrag / temperament: Voor zijn geschiktheid als jachthond, moet het ras waakzaam zijn en moedig. Het is een slimme, levendige, zelfbewuste hond met een vriendelijke aard. Ofschoon het ras noodzakelijk gebruikt wordt voor de jacht op grote bos-hoenders (Auerhaan en Korhoen), is het ook geschikt voor de jacht op haarwild en het aanblaffen van de eland.
 
Hoofd: Krachtig en droog. Van boven af en van opzij gezien geleidelijk spits toelopend naar de neus.
 
Schedel: Breed, voorhoofd is licht gewelfd, bovenkant schedel tamelijk vlak. Stop: Duidelijk, maar niet te uitgesproken.
 
Gezicht: Neus: Zwart. Snuit: De lengte is de helft van de lengte van het hoofd of iets korter, duidelijk taps toelopend naar neuspunt, maar nooit puntig. Lippen: Dun, en strak aansluitend. Wangen: Goed gemarkeerd. Kaken / Gebit: Goed ontwikkelde kaken en gebit, schaargebit. Ogen: Gemiddeld groot, amandelvormig en schuin geplaats. Helder met een een kalme doch levendige uitdrukking. Kleur donkerbruin. Oren: Hooggeplaatst, rechtopstaand, iets meer dan middelgroot, stevig, top iets afgerond.
 
Nek: Matig lang, in verhouding met het lichaam, droog en gespierd met lichte buiging en goede lengte.
 
Lichaam: Schouders: Duidelijk afgetekend. Rug: Kort, recht, sterk, gespierd en veerkrachtig. Lendenen: Kort en ruim. Kruis: Matig lang en breed, enigszins aflopend en met goed ontwikkelde, stevige spieren. Borst: Tamelijk diep en lang. Diepte ongeveer de helft van de totale schofthoogte, met goed ontwikkelde laatste ribben. Van voren gezien ovaal van vorm en normaal wijd. Voorborst goed ontwikkeld en goed afgetekend. Onderlijn en buik: Van opzij gezien moet het laagste deel van de borstlijn op gelijke hoogte zijn met de elleboog of iets eronder en vloeiend overgaan in de buiklijn. Buik is slechts iets opgetrokken.
 
Staart: Tamelijk hoog aangezet, in een hoge boog gedragen maar los gekruld. De punt van de staart raakt de zijkant van het bovendijbeen. Uitgestrekt mag de lengte van de staart niet voorbij de hak reiken.
 
Ledematen: Voorhand: Van voren gezien nauw noch wijd, benen recht en parallel. Schouder: Schouderbladen lang, breed, gespierd en met goed ontwikkelde kam. Dicht tegen de borstkas aanliggend en schuin naar achteren geplaatst. Opperarm: Heeft dezelfde lengte als de schouderbladen en een duidelijke hoek vormend. Goed ontwikkeld and dicht tegen de borst aanliggend zonder de vrije beweging te belemmeren. Elleboog: Wordt niet naar binnen noch naar buiten gedraaid. Onderarm: Recht, sterk bot, droge doch beweeglijke spieren. Pols: Sterk, licht gewelfd van opzij gezien. Voorvoeten: Klein, sterk, recht naar voren wijzend met strak aaneengesloten, goed gewelfde tenen. Goed ontwikkelde en stevige voetzolen. Achterhand: Van achteren gezien parallel staand. Dijbenen: Verhoudingsgewijs lang, bijna een rechte hoek vormend naar het bekken. Sterk gespierd. Kniegewricht: Sterk met duidelijke hoekingen. Onderdijbeen: Vormt een duidelijke hoek met het opperdijbeen. Sprong: Sterk. Achterpols: Droog, veerkrachtig en tamelijk lang. Achtervoeten: Als voorvoeten.
 
Gangwerk: Vloeiend, vrij en veel grond beslaand, een vaste toplijn behoudend. Ledematen moeten van voren en achteren gezien parallel zijn.
 
Vacht: Dubbele vacht. Ondervacht fijn en dicht. Bovenvacht hard, kort en recht. Bovenvacht tamelijk glad-aanliggend met verschillende lengten: het kortst op de neusbrug, boven op de schedel, oren en voorkant van de benen. Het langst aan de nek, achterzijde van de dijen en onderkant van de staart.
 
Kleur: Zuiver wit, altijd met duidelijk afgetekende en goed verdeelde platen in de ideale kleur welke alle nuances van rood en geel zijn. Platen op het lichaam moeten bij voorkeur tamelijk groot zijn. Beide zijden van het hoofd en de oren zouden gekleurd moeten zijn. Platen in zwart, iedere nuance van reebruin of wildkleur [agouti] worden getolereerd, maar de voorkeur wordt altijd gegeven aan de ideale kleuren.
 
Hoogte: Ideaalmaat voor reuen: 45 cm, ideaalmaat voor teven: 42 cm, tolerantie van: +/- 2 cm.
 
Fouten: Iedere afwijking van de bovenomschreven punten moet als fout worden beschouwd en de ernst waarmee de fout moet worden beoordeeld, moet in exacte verhouding staan tot de mate waarin de fout zich voordoet en het effect welke de fout heeft op de doelmatige gezondheid en welzijn van de hond en op zijn vermogen om zijn oorspronkelijk werk uit te voeren.
 
Ernstige fouten: Vleeskleurige of leverbruine neus, ontbrekende tanden, behalve P1, tan-aftekeningen, bont of ticking
 
Diskwalificerende fouten: Aggresiviteit of overdreven verlegen, stompe staart, iedere hond die blijk geeft van lichamelijke of gedragsabnormaliteit moet worden gediskwalificeerd.
 
N.B. Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde testikels hebben.
copyright 2016